Afbeelding

Hélène - Zwart gat

Column

“In mijn tijd bestonden er geen kinderen met een notenallergie,” zei mijn moeder, “die kiepten na een boterham met pindakaas gewoon om op het schoolplein en dan brachten we ze weer bij met een koud washandje. Wisten wij veel. Wij dachten dat ze zich aanstelden.” Mijn moeder was juf op de lagere school in een tijd dat er nog 40 kinderen in één keer in een lokaal zaten en het voldoende was de wijsvinger op de mond te leggen om ze tot stilte te manen. Voorin zaten de kleinsten, in het midden de slimmeriken en achterin de zwakkere broeders. Iedereen kreeg hetzelfde lesaanbod en wie er snel doorheen ging, mocht de andere kinderen helpen of een extra opdracht maken. De leerlingen die niet mee konden komen, zaten er voor spek en bonen bij. Als ze niet lastig waren zaten ze gewoon wat de dagdromen en als ze blijk gaven van enige hersenactiviteit mochten ze de inktpotjes vullen en de borstels uitkloppen. Dat was in een notendop hoe ons basisonderwijs er tot 1970 ongeveer uitzag. De kinderen uit de armere gezinnen gingen naar de ambachtsschool of de huishoudschool, oneerbiedig ook wel de spinazieacademie genoemd en de kinderen die uit betere kringen kwamen mochten doorleren op de mulo of de hbs. Na 1970 volgden de onderwijsveranderingen elkaar in rap tempo op. Hoger onderwijs moest toegankelijk worden voor de gewone man en iedereen moest dezelfde kansen krijgen op een opleiding die toegang gaf tot HBO of universiteit. De trieste conclusie na 50 jaar veranderingen, experimenten met de middenschool en ‘het nieuwe leren’ is dat ons onderwijs helemaal niet zo toegankelijk en drempelloos is als wij altijd voorgehouden krijgen. Kinderen uit de lagere sociale milieus krijgen nog altijd een lager schooladvies dan kinderen uit gezinnen waar vader en moeder beiden een hogere opleiding en een hoger salaris hebben. We selecteren niet op wat een kind kan, maar op de toetsscores en op wat wij verwachten dat er van een kind terecht zal komen op de vervolgopleiding. Als je ouders van basisschoolleerlingen hoort praten over de schoolresultaten van hun kind, klinkt er altijd een verontschuldigende toon door bij een vmbo-basis of - kader advies. Het lijkt alsof ouders zich genoodzaakt voelen uit te leggen waarom hun kind straks ‘maar’ mbo-niveau 2 gaat doen en in de zorg of de horeca gaat werken. De tweedeling tussen wat wij hoger en lager opgeleiden noemen, is steeds meer voelbaar in de samenleving. Het wordt hoog tijd om daar verandering in aan te brengen en bijvoorbeeld de financiële waardering voor bijvoorbeeld mbo-stagiaires verplicht te stellen. Zonder de kanjers die wij als mbo-instelling afleveren, valt ons land namelijk in een heel groot zwart gat.